Arnesen: 'Het draait uiteindelijk om kwaliteit en die is er op dit moment'

Arnesen: 'Het draait uiteindelijk om kwaliteit en die is er op dit moment'

Foto: Pro Shots
Frank Arnesen (63) wacht als nieuwe technisch directeur een grote uitdaging in De Kuip. ‘Voor mij is het verbazingwekkend dat Ajax en PSV veel vaker kampioen zijn geworden dan Feyenoord,’ vertelt hij in het nieuwste Feyenoord Magazine. Je leest zijn volledige verhaal hier nu ook online! Vraag Frank Arnesen naar de momenten waarop hij de meeste voldoening voelde tijdens zijn inmiddels ruim 25-jarige carrière als voetbalbestuurder en er verschijnt vrijwel vanzelf een brede lach op zijn gezicht. Die is te danken aan de herinneringen die komen bovendrijven aan enkele van de meest bijzondere transferdeals die hij wist te sluiten in zijn jaren bij onder meer PSV, Chelsea, Tottenham Hotspur en Hamburger SV. Bij elk van die transfers hoort een verhaal. Aan het begin van dit decennium trok Arnesen bijvoorbeeld richting Bedum om namens PSV met de toen zeventienjarige Arjen Robben en zijn familie in het geheim te praten over een transfer. Op weg naar het hoge noorden hoopte Arnesen nog even ongezien te kunnen tanken. ‘Maar ik stond bij het tankstation nog geen halve minuut buiten, of ik hoorde al iemand roepen dat we toch zeker niet kwamen om Robben weg te halen bij FC Groningen,’ zegt hij nu lachend, gezeten aan tafel in zijn kantoor op trainingscomplex 1908. Acht jaar eerder zat Arnesen namens PSV achter Ronaldo aan, terwijl ook Ajax op de loer lag. De Amsterdammers dachten de Braziliaanse spits binnen te hebben, maar drie dagen voor zijn beoogde presentatie bij Ajax kreeg Arnesen om half twee ’s nachts een fax waarin stond dat Ronaldo’s club Cruzeiro akkoord was gegaan met het bod van PSV. Arnesen, weer grijnzend: ‘Toen was het feest natuurlijk. Drie dagen later kwam Ronaldo naar Nederland, maar níét naar Ajax.’ Droogjes: ‘Dat vonden wij wel leuk.’ Aan de lijst met bijzondere transferverhalen kon in januari weer een aflevering worden toegevoegd, toen Arnesen met Róbert Bozeník zijn eerste speler namens Feyenoord binnenhaalde. Een week later werd bovendien de komst op huurbasis van middenvelder Oguzhan Özyakup afgerond, waarmee alle wensen in aanloop naar de tweede seizoenshelft waren vervuld. ‘Róbert kwam uit de scouting van ons. In totaal is hij in een half jaar vijf keer live bekeken en er lagen goede rapporten van hem. Ik was snel getriggerd en ben zelf wedstrijden van hem gaan kijken. Daarna ben ik mijn netwerk gaan gebruiken in Tsjechië en Slowakije om te horen wat voor jongen het is. Uiteindelijk hebben we de strijd om hem gewonnen van drie andere clubs. Hij was absoluut niet geobsedeerd door geld, maar wilde echt een volgende stap in zijn carrière maken. Dat was voor ons belangrijk, anders hadden we van die andere clubs niet kunnen winnen.’ Staat de komst van Róbert Bozeník symbool voor de weg die Feyenoord wil inslaan als het gaat om het aantrekken van spelers? ‘Met Bozeník is heel duidelijk gekozen voor een speler die ook echt een investering voor de toekomst is. Dat kan niet altijd, kijk bijvoorbeeld naar de komst van Leroy Fer begin dit seizoen. Die is al wat ouder, maar de club had hem nodig op dat moment en hij doet het hartstikke goed. Maar we moeten daarnaast zeker kijken naar het binnenhalen van jeugdspelers, ook vanuit het buitenland. Voor onze scouts is Rotterdam altijd het belangrijkste gebied, daarna kijk je landelijk en daarna naar de landen waaruit Feyenoord historisch gezien veel spelers vandaan heeft gehaald, zoals in Scandinavië. We zullen veel blijven werken met Nederlandse jongens, maar we moeten talenten vanuit het buitenland niet uitsluiten.’ U benoemde bij uw komst een aantal pijlers waar u op verder wilt bouwen, waaronder de scouting. Is er op dat terrein bij Feyenoord veel winst te boeken? ‘Ik zeg altijd: een slechte speler kun je een beetje beter maken, maar je kunt hem niet goed maken. Je moet dus zorgen dat je goede spelers binnenhaalt die je nóg beter maakt, al weet ik dat de concurrentie moordend is. Ik ben bij Feyenoord direct in de scouting gedoken en heb gezien dat het schort aan mankracht. We hebben nu drie scouts, dat is weinig in vergelijking met wat ik bij eerdere clubs gewend was. Dat kun je de scouts niet kwalijk nemen – zij kunnen niet overal tegelijk zijn – maar in mijn optiek hebben we er meer nodig. Ik voel dat iedereen begrijpt dat we een slag gaan slaan als we daarin investeren. Daarom heb ik bijvoorbeeld al Bjarne Hansen gevraagd om ons te helpen. Hij is een Deense scout met wie ik al 25 jaar heb gewerkt en doet veel in Scandinavië. Ik heb graag iemand die ter plekke is, dagelijks meekrijgt wat er gebeurt, de kranten leest en naar wedstrijden kan gaan. Zo hebben we alvast iemand erbij, daar ben ik blij mee.’ Wat is de kunst van het scouten? ‘Wat voor mij belangrijk is bij het scouten van een speler, is om zoveel mogelijk risico weg te nemen. Je kijkt naar techniek, tactisch inzicht, mentaliteit, blessureverleden en gedrag buiten het veld. Op die vijf punten hamer ik altijd. Techniek, tactiek en fysiek kun je met eigen ogen zien, maar zeker ook aan de hand van de statistieken. Hoeveel loopt iemand, hoeveel sprints trekt hij in een wedstrijd, hoeveel keypasses geeft hij in de final third, hoeveel duels wint of verliest hij? Dat zijn objectieve cijfers, maar tegelijkertijd moet je spelers ook altijd zelf bekijken. Als een verdediger de bal telkens breed speelt naar een andere verdediger, komt zijn passing op honderd procent, maar feitelijk is het team er niets mee opgeschoten. De data is dus altijd ondersteunend. Mentaliteit is moeilijker te meten, daarvoor moet je mensen leren kennen en zoveel mogelijk over iemand te weten moet komen. Het medische deel kan je zelf uitzoeken, al moet je daar ook de achtergronden bij weten. Hetzelfde geldt voor iemands leefstijl, daar moet je onderzoek naar doen, door mensen te bellen, maar ook door bijvoorbeeld naar iemands gedrag op social media te kijken. Ik wil weten hoe een jongen in elkaar zit, om het risico te minimaliseren.’ Tijdens uw presentatie als technisch directeur omschreef u Feyenoord als een arbeidersclub met een grote traditie. Vindt u dat er vanuit dat perspectief ook een bepaald type speler bij Feyenoord hoort? ‘Daar geloof ik niet zo in. Het gaat in mijn ogen altijd op de eerste plaats om kwaliteit, daarnaast moet iedere voetballer tegenwoordig hard werken. Als ik even heel ver terug in de tijd ga, naar 1972, toen kocht Feyenoord een Deense aanvaller van Sparta, Jørgen Kristensen. Die blonk niet bepaald uit in werklust. Ik speelde een interland met hem waarin hij linksbuiten was, ik linkshalf en Søren Lerby linksback. Voor de wedstrijd kwam Kristensen naar ons toe en zei: “Als jullie de bal krijgen, moet je mij in de voeten spelen, dan regel ik de rest en bij balverlies moeten jullie allebei werken voor me.” Hij was een goede voetballer, maar bepaald geen werker. Ik wil maar zeggen: we moeten uitkijken dat we niet in een hoek gedrukt worden dat wij alleen maar een club van werkers zijn. Kijk naar Luis Sinisterra: is hij een typische Feyenoord-speler? Nee, dat is gewoon een fantastische voetballer, die ook nog hard werkt. Dáár moeten wij naar kijken.’ Welk perspectief schetst u een jonge speler als Bozeník die uit meerdere clubs kon kiezen? ‘Iemand die uit het buitenland komt, heeft tijd nodig om te wennen. Aan de club, aan de manier van spelen, aan de taal en de cultuur. Dat kost zeker zes maanden, waarin je eigenlijk nog niet over de prestaties moet praten. Je gaat dan vooral kijken wat iemand nodig heeft qua training, qua voeding, qua manier van leven. Kijk naar Luis Sinisterra, die ook tijd nodig had om te acclimatiseren. Die tijd heeft Róbert ook nodig en die krijgt hij. Tegen Róbert heb ik gezegd: “Nicolai Jørgensen is in principe onze eerste spits, jij krijgt tijd om te wennen, al zal je ook al minuten gaan maken.” Dat is denk ik goed gevallen bij hem.’ U zou talentvolle spelers zoals Bozeník waarschijnlijk liever voorspiegelen dat ze ervaring kunnen opdoen in een tweede elftal dat uitkomt in de eerste divisie. ‘Natuurlijk, al wil ik voorop stellen dat ik niet in de situatie was om te beslissen of Jong Feyenoord eerder in de eerste divisie kon uitkomen. Maar voor mij zou het altijd een prioriteit zijn om een tweede elftal op het hoogste niveau te laten spelen, dat is een must. Je moet wat dat betreft ook mee met de andere topclubs. Tot het moment dat Jong Feyenoord echt in de eerste divisie terechtkomt, zullen we de tijd moeten overbruggen. Dat betekent dat we goed moeten kijken wat we volgend seizoen met Onder 21 gaan doen en hoe we spelers extra kunnen begeleiden. We willen talentvolle jongens in elk geval kunnen tonen dat ze niet voor niets bij Feyenoord zijn en tegelijkertijd de stap naar het eerste elftal zo klein mogelijk te maken. Dat is een uitdaging voor de coaches van het eerste elftal, voor de mensen van Feyenoord Academy en voor mezelf’ Hoe ziet u dat voor zich? ‘Belangrijk is om voor de grote talenten een persoonlijk plan op te stellen. Dan gaat het er bijvoorbeeld om hoe vaak een jongen met het eerste elftal kan meetrainen, terwijl we ook goed moeten kijken naar de wedstrijdplanning van Jong Feyenoord. Af en toe kunnen we bijvoorbeeld een wedstrijd tegen een sterke tegenstander plannen, om extra weerstand te creëren.’ Wat betekent het ontbreken van een tweede elftal in de eerste divisie voor de doorstroming van talent vanaf Varkenoord naar Feyenoord 1? ‘Ik heb onze hoogste jeugdteams inmiddels een paar keer zien spelen. Ik zie dat er talenten zijn, maar de vraag is altijd hoe je met die talenten omgaat: hoe is de doorgang van Onder 19 naar Onder 21 en daarna richting het eerste elftal? Momenteel is die niet slecht, als je bedenkt dat er met Justin Bijlow, Tyrell Malacia, Lustharel Geertruida en Orkun Kökcü vier spelers uit de eigen jeugd in de basis staan van het eerste elftal. Dat is een goede score, terwijl we ook wedstrijden winnen. Je kunt wel tien jeugdspelers opstellen, maar als je niet wint, heb je er niet veel aan. Het draait uiteindelijk om kwaliteit en die is er op dit moment.’ Er is dit seizoen door de media kritisch geschreven over de werkwijze van Feyenoord Academy. Heeft u het idee dat daar nog veel werk te verrichten is? ‘Het is voor mij nu nog te vroeg om daar iets over te zeggen. Ik probeer een zo goed mogelijke indruk te krijgen van de werkwijze op Varkenoord, sluit regelmatig aan bij trainers- en managementoverleggen en spreek natuurlijk ook veel met Stanley Brard en Dirk Kuyt. Ik vind het vooral belangrijk om Stanley zijn werk te laten doen. Hij is niet voor niets teruggekomen naar Feyenoord, is een echte Feyenoorder en heeft ontzettend veel ervaring. Hij is degene die met de ideeën moet komen en ik zal hem daarbij ondersteunen.’ Bij uw aanstelling werd in de media gesproken over de start van een cultuuromslag bij Feyenoord. Was de club daar aan toe? ‘Voordat ik hier zelf aan de slag ging, volgde ik de club alleen van buiten. Ik heb toen ook artikelen gelezen en mensen gehoord over de situatie bij Feyenoord, maar ik wil altijd eerst zelf kijken hoe het allemaal zit en geef iedereen een kans voordat ik eventueel iets ga veranderen. Ik wil graag een gevoel krijgen bij de organisatie, dus dat betekent dat ik mezelf niet ga opsluiten in m’n kantoor, maar naar buiten ga om trainingen en wedstrijden te kijken en met mensen te praten.’ Bij uw komst naar Feyenoord benoemde president-commissaris Toon van Bodegom het ‘enorme netwerk’ dat u met zich meebrengt. Hoe belangrijk is dat in de praktijk voor een technisch directeur? ‘In 25 jaar als bestuurder heb ik veel kennissen en zelfs vrienden overgehouden aan de voetballerij. Wat telt is hoe je zelf met mensen bent omgegaan in je carrière. Als zaakwaarnemers of clubbestuurders je vertrouwen en respecteren, helpt dat misschien een klein beetje, maar uiteindelijk is het bij transfers altijd de speler zelf die de doorslag geeft.’ Waar hoopt u dat Feyenoord staat op het moment dat u hier ooit vertrekt? ‘Ik hoop dat we dan een nog professionelere organisatie hebben opgezet op het gebied van scouting en de jeugd. Als er dan een keer iemand verkocht wordt bij het eerste elftal, staat er een goede organisatie om op terug te vallen en kun je als club snel schakelen. Wat ik verder graag zou willen, is dat we mensen van binnen de club kunnen promoveren. Mensen die het goed doen, kunnen uiteindelijk binnen de club hogerop komen, of dat nou een coach, een fysiotherapeut of een scout is. Zeker in mijn latere jaren als technisch directeur ben ik veel bezig geweest om mensen te begeleiden en zich te laten ontwikkelen. Bij Chelsea hadden we bijvoorbeeld Brendan Rodgers als coach van de Onder 18, die is daarna naar Jong Chelsea gegaan en uiteindelijk naar Watford. Paul Clement ging daarna van Onder 16 naar Onder 18 en verder naar Onder 21, om uiteindelijk assistent te worden van eerst Guus Hiddink en later Carlo Ancelotti. Dat zijn mooie dingen. Ik vind het belangrijk om mensen veel verantwoordelijkheid te geven en samen de club stappen te laten maken. Zo wil ik bij Feyenoord ook werken.’ Welke sportieve doelen horen daarbij? ‘Feyenoord moet zich weer echt als top drie-club vestigen. Ik weet ook: als je naar de geschiedenis kijkt, dan zijn Ajax en PSV veel vaker kampioen geworden dan Feyenoord. Voor mij is dat verbazingwekkend, als je weet dat Rotterdam een grote stad is en Feyenoord een ongekende supportersschare heeft. We weten dat het in voetbal vaak om geld gaat. Als je continu top drie of zelfs top twee wilt zijn, dan moet er stabiliteit zijn in wat je kunt uitgeven. Het is belangrijk of de club die stap kan maken en op strategische wijze geld kan genereren waarmee we iets kunnen doen. Als technisch directeur kun je misschien een paar keer een grote klapper maken met de verkoop van spelers, maar het gaat erom wat je structureel kunt doen. Daarom ben ik ook zo blij met de komst van Róbert Bozeník. Eigenlijk is er geen geld, maar met z’n allen hebben we gezegd: dit is geen uitgave, maar een risicodragende investering. Ons spelersbudget is op dit moment lager dan dat van Ajax en PSV, maar in een grote stad als Rotterdam moet je nog een stap kunnen maken. Daar moeten wij als Feyenoord voor zorgen en dat is een mooie uitdaging.’
Lees ook